Iedereen heeft een ander beeld bij het begrip ‘digitaal boek’. Voor de een is het een gescand prentenboek, al dan niet ingesproken door de leerkracht, voor de ander is het een geanimeerd prentenboekverhaal op het internet en voor weer een ander is het een boek met gedigitaliseerde tekeningen van de kinderen, al dan niet voorzien van geschreven en/of ingesproken tekst. Al deze vormen bestaan naast elkaar en allemaal maken ze aanspraak op de benaming ‘digitaal boek’. Want die term geeft precies aan wat ze gemeenschappelijk hebben: het gaat om boeken die digitaal bekeken en vaak ook beluisterd kunnen worden.
Anders dan bij gewone boeken is bij digitale prentenboeken de tekst als luistertekst beschikbaar, waardoor kinderen ze zelfstandig kunnen ‘lezen’. Tegelijkertijd met het voorlezen verschijnen geanimeerde beelden op het scherm met passende achtergrondgeluiden en muziek. Deze extra non-verbale informatie stelt kinderen (beter dan statische plaatjes) in staat om tekst aan non-verbale informatie te koppelen. Bekend is dat dit het begrijpen en onthouden van tekst en verhaallijn vergemakkelijkt.
Naast gerichte woordenschatinstructie zijn er twee manieren om grote stappen te maken in de woordenschatontwikkeling: vrij lezen en aandacht voor woordenschat bij alle lessen. Maar in de onderbouw kunnen kinderen meestal nog niet zelf lezen en is er nog geen sprake van ‘lessen’. Daar is veel winst te halen door middel van prentenboekverhalen. Voorlezen in de grote en kleine kring is dan ook terecht een dagelijkse routine in de meeste onderbouwgroepen. Nog meer winst kan geboekt worden door voorlezen te combineren of aan te vullen met het zelfstandig bekijken van digitale prentenboeken.
(Marian Verhallen, 2015)
Anders dan bij gewone boeken is bij digitale prentenboeken de tekst als luistertekst beschikbaar, waardoor kinderen ze zelfstandig kunnen ‘lezen’. Tegelijkertijd met het voorlezen verschijnen geanimeerde beelden op het scherm met passende achtergrondgeluiden en muziek. Deze extra non-verbale informatie stelt kinderen (beter dan statische plaatjes) in staat om tekst aan non-verbale informatie te koppelen. Bekend is dat dit het begrijpen en onthouden van tekst en verhaallijn vergemakkelijkt.
Naast gerichte woordenschatinstructie zijn er twee manieren om grote stappen te maken in de woordenschatontwikkeling: vrij lezen en aandacht voor woordenschat bij alle lessen. Maar in de onderbouw kunnen kinderen meestal nog niet zelf lezen en is er nog geen sprake van ‘lessen’. Daar is veel winst te halen door middel van prentenboekverhalen. Voorlezen in de grote en kleine kring is dan ook terecht een dagelijkse routine in de meeste onderbouwgroepen. Nog meer winst kan geboekt worden door voorlezen te combineren of aan te vullen met het zelfstandig bekijken van digitale prentenboeken.
(Marian Verhallen, 2015)